

Deze week lees je het gedicht dat Babs Gons, Dichter der Nederlanden, voor deze DICHTER. schreef. Naast het gedicht van Babs Gons zie je een schilderij van Marly Hendricks. Zij woont en werkt in de hoofdstad. Daar schildert ze prachtige Amsterdamse bomen en woonkamers.
Die stad
zojuist riep de stad me de deur uit
de grachten op, de stegen door
ik liep door dat park in zuid
waar ik zomers lang danste op
het ritme van kalebassen
met vlinders die zelfs in oktober
nog af en aan vlogennaar die brug in west waar ik ooit afscheid nam
waar je de tranen nog altijd kan horen vallen
naar die markt vol vis waar ik aan de lippen hing
van iemand die zo mooi kon vertellen
dat ik wilde logeren in de verhalenflanerend in mijn beste huid, met mijn mooiste ogen
zocht ik de wegen af naar de paradijsvogels
de bonte parade van volksminnaars, straatdichters
van wandelende kunstwerken en gelukszoekers
die net als ik ooit de stadsgrenzen overstakenen toen ik me weer even omhelsd voelde
de stad als een zachte stola om me heen
wist ik het weervanaf hier, vanuit deze stad
hou ik het meest van de wereldBabs Gons
Bezoekers van Amsterdam zien vooral de buitenkant (het exterieur) van de stad: de huizen, de grachten, de parken, de buitenwijken. Wanneer ze ergens naar binnen gaan, een restaurant of een museum in, zien ze het interieur. Als ze bij familie of vrienden op bezoek gaan, zien ze het huis van binnen, de woonkamer, de keuken, de wc, soms de slaapkamer. Amsterdam heeft, net als elke stad, heel veel interieurs en de meeste daarvan zie je niet en nooit. Daarom is het leuk om in de bundel met gedichten over Amsterdam 750 twee interieurs te zien, geschilderd door Marly Hendricks.
Welk schilderij van de twee vind je het mooist? In welk schilderij zou je het liefst op bezoek gaan? En waarom? Er staan geen mensen op de schilderijen, maar wie zouden er kunnen wonen? Jonge of oude mensen, arme, rijke of ‘gewone’ mensen? Als je er zou wonen, zou je het dan zo laten of zou je iets veranderen? Wat? Praat er samen over. Meningen kunnen verschillen!
Aan de slagPak een papier, denk aan je eigen kamer thuis en schrijf losse woorden op wat je er ziet. Je schrijft vast het woord ‘bed’ op, misschien ook ‘dekbed’, misschien ook ‘paarden’ als je een dekbed met paarden hebt. Wat is er allemaal te zien in jouw kamer? Kijk naar kleuren en naar details. Wat ligt er onder je bed? Sokken, pluizen stof, vergeten speelgoed? Wat hangt er aan de muur? Wat zie je als je uit het raam kijkt? Wat zit er in je kast? Wat ligt er in je la? Maak een lange lijst van kijkwoorden.
Lees je lijst over en zet strepen onder de kijkwoorden die je belangrijk vindt.
Schrijf met die kijkwoorden een gedicht. De titel is:
‘Ik schilder mijn kamer met woorden’.
Je gedicht hoeft niet te rijmen. De regels zijn kort: zes of zeven woorden. Elke regel begint met een voorzetsel. Voorzetsels zijn er genoeg: bij, op, naar, in, boven, onder, langs, voorbij, over, uit, door, met, achter, aan, binnen, rond, tegen, tegenover, naast, beneden. Daarmee kun je mooie regels maken. Bijvoorbeeld:
Op het dekbed draven paarden.
Aan het plafond glinsteren sterren van zilver.
In de kast liggen rommelige stapels kleren.
Soms kun je zo’n regel nog specialer maken door een ander werkwoord te kiezen.
Dan krijg je bijvoorbeeld: In de kast dromen rommelige stapels kleren.
Of nog gekker: In de kast kletsen rommelige stapels kleren.
Als je zo een stuk of acht eigen regels hebt geschreven, heb je je kamer met woorden geschilderd.